Het Gerechtshof Den Haag heeft in een vandaag gepubliceerde uitspraak het verbod op verwerking van ‘bijzondere persoonsgegevens’ in Google, zoals strafrechtelijke persoonsgegevens, bekrachtigd. Eerdere rechtbankuitspraken gaven deze richting al aan, maar het is voor het eerst dat het Gerechtshof zich expliciet over de toepasbaarheid van Artikel 16 Wbp uitspreekt. Met deze uitspraak wordt het eenvoudiger om berichten die verhalen over veroordelingen te laten blokkeren in de zoekmachine, doch nog geen zekerheid.
Het betreft het door Google aanhangig gemaakt hoger beroep in de zaak van de voor verboden wapenbezit veroordeelde advocaat. Google wilde bereiken dat in beroep de verwerking niet langer in strijd werd geacht met artikel 16 Wbp, het verbod op het verwerken van ‘bijzondere persoonsgegevens’, zoals de Rechtbank eerder oordeelde.
Het hof geeft Google echter ongelijk en stelt dat de advocaat zich wel degelijk met succes op artikel 16 Wbp kan beroepen. Maar óók dat een beroep op de journalistieke exceptie van artikel 3 Wbp/artikel 9 PRl het verbod zoals opgenomen in artikel 16 Wbp kan verbreken. Het Hof bouwt hiermee tóch een belangafweging in, zoals de lezen is in overwegingen 5.12 t/m 5.16. Het doet denken aan de bekende quote van George Orwell. Alle veroordeelden hebben recht op de beschermende werking van Artikel 16. Wbp, maar sommigen meer dan anderen.
“All animals are equal, but some animals are more equal than others.”
― George Orwell, Animal Farm
5.12
In zijn arrest van 24 februari 2017 in de zaak ‘X/Google’ (ECLI:NL:HR:2017:316) heeft de HR in verband met de ‘gewone’ persoonsgegevens – dat wil zeggen: andere persoonsgegevens dan de ‘bijzondere’ persoonsgegevens van artikel 16 Wbp – overwogen dat uit Costeja volgt dat het privacybelang van de natuurlijke persoon in de regel prevaleert boven het belang bij informatie van de internetgebruikers en boven het economisch belang van de exploitant en dat dit anders kan zijn in bijzondere gevallen die de inmenging in het recht op privacy rechtvaardigen (rov. 3.5.6). Daarbij is met name van belang of de betrokkene een rol in het openbare leven speelt (rov. 3.6.5). Het hof gaat er van uit dat dit een en ander in nog sterkere mate geldt bij ‘bijzondere’ persoonsgegevens.
5.13
Uit de omstandigheid dat [verweerder] niet meer dan een taakstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete is opgelegd, is af te leiden dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan een (zeer) ernstige vorm van verboden wapenbezit. In punt 49 van haar verweerschrift in de eerste aanleg heeft Google zelf een berekening gemaakt die er op uitkomt dat de veroordeling van [verweerder] op 23 februari 2016 – dus vóór de beschikking van de rechtbank – in Engeland spent (geschoond) was. In Nederland heeft [verweerder] op 21 september 2016 een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) verkregen (productie 28 van [verweerder] ).
5.14
Als advocaat speelt [verweerder] weliswaar een zekere rol in het openbare leven, maar gezien zijn positie als medewerker op een groot advocatenkantoor die adviseert met betrekking tot zakelijke contracten, kan niet worden gezegd dat het hier gaat om een rol van meer dan ondergeschikte betekenis.
5.15
Tussen het feit waarvoor [verweerder] is veroordeeld en zijn zojuist genoemde werkzaamheden bestaat geen relatie, behalve dan dat hij voor zijn werk in Londen was (punt 71 BS).
5.16
Gelet op het onder 5.13 t/m 5.15 overwogene was naar het oordeel van het hof op en na de datum van de beschikking van de rechtbank (29 maart 2016) het belang bij het publiek om kennis te kunnen nemen van de veroordeling van [verweerder] in 2012 niet zodanig dat gesproken kan worden van een bijzonder geval als bedoeld in rov. 5.12, dat de – omdat het om bijzondere gegevens gaat: ernstige – inmenging in diens privacy kon en kan rechtvaardigen. Dat, zoals Google verder nog heeft gesteld:
Het komt als een enigszins kromme redenering over, de toepasbaarheid van de journalistieke exceptie wordt afgemeten aan de ernst van de misdaad en de rol van de veroordeelde in het openbare leven; niet aan de doelstelling of wijze van verwerking van de persoonsgegevens. Het Hof heeft zich hiermee ook nog niet uitgelaten over strafrechtelijke persoonsgegevens in de vorm van verdenkingen of verdachtmakingen. De conclusie moet dan ook zijn dat veroordeelde criminelen recht hebben om vergeten te worden, doch niet alle veroordeelde criminelen.
Voor de volledige uitspraak, zie https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHDHA:2017:1360
Update 19/6/2017. Het vonnis is op rechtspraak.nl verwijderd. Hieronder is het in volledigheid te lezen.
Uitspraak ECLI:NL:GHDHA:2017:1360
Deze uitspraak heeft betrekking op het rechtsgebied Civiel recht en is gepubliceerd door de Raad voor de Rechtspraak op 16-05-2017. De uitspraak is gedaan door Gerechtshof Den Haag op 23-05-2017, deze uitspraak is bekend onder de European Case Law Identifier (ECLI) ECLI:NL:GHDHA:2017:1360, het zaaknummer waarop deze uitspraak betrekking heeft is 200.194.334/01
Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer: : 200.194.334/01Zaaknummer bestreden uitspraak : C/10/483318/HA RK 15-705
Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer: : 200.194.334/01Zaaknummer bestreden uitspraak : C/10/483318/HA RK 15-705
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: Google Inc. en Google B.V., en samen: Google (in enkelvoud), verzoekers, advocaat: mr. R.D. Chavannes te Amsterdam,
wonende te Rotterdam, verweerder, hierna te noemen: [verweerder] , advocaat: mr C.A.H. van de Sanden te Amsterdam.
– Google: een akte overlegging producties ten behoeve van pleidooi, met de producties 22 t/m 28;- [verweerder] : de producties 82 t/m 92.
De volgende feiten worden als vaststaand aangenomen.
a. [verweerder] was in 2012 als advocaat-medewerker werkzaam in de ondernemingsrechtpraktijk en is dat nog steeds.
b. Op 23 augustus 2012 is [verweerder] door het Isleworth Crown Court in Londen (Engeland) veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf en een boete wegens verboden wapenbezit. Bij een nachtelijke confrontatie met onbekenden in Londen in januari 2012 had [verweerder] dreigend gezwaaid met een ceremonieel kapmes (een machete) dat hij uit zijn hotelkamer had opgehaald.
c. Eveneens op 23 augustus 2012 heeft een lokale blogger op zijn internetsite ‘Square Mile News’ verslag gedaan van de zitting bij het Isleworth Crown Court. Op deze site/webpagina zijn de naam, foto en beroep van [verweerder] gepubliceerd, zijn citaten van het verhandelde ter zitting weergegeven en zijn de hem opgelegde straffen vermeld.
d. Google Search is een door Google Inc. op het internet aangeboden zoekmachine die de internetgebruiker helpt om aan de hand van een of meer opgegeven zoektermen uit alle informatie op het internet de meest relevante informatie te verkrijgen. Google Search maakt gebruik van domeinnamen die per land verschillen. Bijvoorbeeld voor Nederland is de domeinnaam google.nl gereserveerd, voor Canada google.ca en voor de Verenigde Staten google.com. Google Search stuurt de gebruiker op basis van diens locatie automatisch door naar diens ‘land’- versie. Een internetgebruiker die in Nederland google.com intypt wordt dus doorgeleid naar google.nl (de ‘’-functie).
e. De resultatenlijst die verschijnt naar aanleiding van de in Google Search opgegeven zoektermen, geeft hyperlinks (URL’s) weer die verwijzen naar webpagina’s, afbeeldingen of locaties.
f. Bij het opgeven van de naam ‘ [verweerder] ’ als zoekterm in Google Search werd als zoekresultaat onder meer de volgende URL weergegeven:
g. De in de rov. 1.f genoemde publicatie op de site/webpagina ‘Square Mile News’ is de bronpagina (hierna: de Bronpagina) waarnaar de zojuist genoemde URL verwijst.
h. Wanneer in Nederland die URL wordt aangeklikt, verandert het woord ‘com’ uit ‘blogspot.com’ in ‘nl’. Hierna zal worden gesproken over de ‘com.URL’ en de ‘nl.URL’; samen zullen zij ‘de twee URL’s worden genoemd, of kortweg ‘de URL’.
i. Op 18 mei 2015 heeft [verweerder] met behulp van een daartoe bestemd online-formulier Google (buitengerechtelijk) verzocht om de URL niet meer te tonen bij het invoeren van zijn naam in Google Search.
j. Google Inc. heeft bij e-mail van 28 mei 2015 aan [verweerder] laten weten niet aan diens verzoek te zullen voldoen.
k. [verweerder] heeft vervolgens op grond van artikel 47 van de Wet bescherming persoonsgegevens (verder: Wbp) het College bescherming persoonsgegevens (hierna: het College) gevraagd om te bemiddelen. Het College heeft het verzoek om bemiddeling afgewezen, omdat de strafrechtelijke veroordeling van recente datum is en de berichtgeving daarover een publiek belang dient.
‘Hierna is afgebeeld een screenprint van de Google Search-pagina op 18 augustus 2015 met deze URL:
De in rov. 1.c genoemde publicatie op de site ‘Squaremilenews’ is, zo blijkt hiwebpagina (bronpagina) waarnaar deze URL verwijst. Deze bronpagina zal hierna worden aangeduid als de ‘Bronpagina’ of als ‘Squaremilenews’.
De Wbp vormt de implementatie van Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die gegevens (hierna: de Privacyrichtlijn, kortweg PRl). Artikel 16 Wbp berust op artikel 8 PRl en bevat een verbod op de verwerking van bijzondere persoonsgegevens, waaronder strafrechtelijke gegevens. Artikel 36 Wbp, waarmee artikel 12 sub b PRl is geïmplementeerd, verleent de betrokkene een verwijderingsrecht wanneer de verwerkte gegevens onjuist, onvolledig of niet ter zake dienend zijn of wanneer gegevens anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Artikel 40 Wbp strekt tot implementatie van artikel 14 PRl en geeft, voor zover hier van belang, de betrokkene een recht van verzet in het geval gegevens worden verwerkt met een beroep op artikel 8 sub f Wbp, inhoudende dat persoonsgegevens mogen worden verwerkt indien dat noodzakelijk is voor het gerechtvaardigd belang van de verantwoordelijke of derden, tenzij het recht van de betrokkene op bescherming van de persoonlijke levenssfeer prevaleert. Het Hof van Justitie van Europese Unie (HvJEU) heeft inmiddels onderdelen van de PRl uitgelegd in een aantal arresten, waaronder: – het arrest van 16 december 2008 in zaak C-73/07 ‘Satamedia’ (hierna: ), ECLI:EU:C:2008:727; – het arrest van 13 mei 2014 in zaak C-131/12 ‘Google Spain/Costeja Gonzales’ (hierna: ), ECLI:EU:C:2014:317.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 29 maart 2016 het volgende overwogen, verkort en zakelijk weergegeven:I. Alleen Google Inc., die mede gebruikt maakt van zich in Nederland bevindende geautomatiseerde middelen, kan worden aangemerkt als verantwoordelijke, en niet ook Google BV aangezien deze Nederlandse vennootschap geen betrokkenheid heeft bij het aanbieden van de dienst Google Search (rovv. 4.3.1 en 4.3.2); II. Het verzoek van [verweerder] ziet niet op het volledige zoekresultaat bij een zoekopdracht op zijn naam, maar slechts op de twee URL’s (rov. 4.5); III. Of automatisch wordt doorgestuurd naar de lokale versie van Google Search – google.nl wanneer vanuit Nederland wordt gezocht – is afhankelijk van de instellingen van Google Search die de gebruiker heeft ingevoerd; daarom is, anders dan Google heeft bepleit, het verzoek niet beperkt tot google.nl. Het verweer van Google, dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om een uitspraak te doen over buitenlandse versies van Google Search wordt gepasseerd nu het derhalve mogelijk is dat een gebruiker van Google Search ‘ook in Nederland’ gebruik maakt van google.com en – omdat de verantwoordelijke gebruik maakt van zich in Nederland bevindende geautomatiseerde middelen – de Wbp dan van toepassing is (rov. 4.6); IV. Het verzoek van [verweerder] betreft, gezien de inhoud van de Bronpagina, strafrechtelijke gegevens als bedoeld in artikel 16 Wbp en niet gebleken is dat een van de in artikel 22 Wbp limitatief opgesomde uitzonderingsgronden op het verbod van artikel 16 Wbp van toepassing is; reeds hierom is dat verzoek toewijsbaar (rovv. 4.10.3 en 4.10.4); V. Voor het geval hierover anders geoordeeld zou moeten worden, valt ook een afweging van de in het geding zijnde grondrechten (recht op privacy van de betrokkene en het recht op informatie van de internetgebruiker en wellicht ook de zoekmachine-exploitant) op grond van artikel 46 juncto 36 of 40 Wbp in het voordeel van [verweerder] uit, waarbij van belang is (i) dat het feit waarvoor hij is veroordeeld niet in enigerlei relatie tot zijn professionele werkzaamheden is te brengen, (ii) dat niet is gebleken dat hij anderszins bijzondere maatschappelijke invloed heeft en (iii) dat op grond van de Engelse ‘Rehabilitation of Offenders Act’ (hierna: ROA) het Engelse strafblad van [verweerder] als geschoond (‘’) moet worden beschouwd (rovv. 4.11.1-4.11.6). Deze overwegingen zullen hierna worden aangeduid als: de Overwegingen I, II etc. De rechtbank heeft in het dictum van haar beschikking: (i) [verweerder] niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek jegens Google B.V.; (ii) Google Inc. bevolen om binnen twee weken na betekening van de beschikking de verwijzing naar de twee URL’s die voortkomen uit de zoekopdracht naar de naam van verzoeker, uit de zoekresultaten te verwijderen;(iii) zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag met een maximum van € 250.000,-; (iv) Google veroordeeld in de op € 1.189,- begrote proceskosten van [verweerder] .
Tegen de zojuist met (ii) t/m (iv) aangeduide beslissingen van de rechtbank heeft Google de grieven 1, 2, 3.1-5, 4, 5 en 6.1-6 aangevoerd.
Op blz. 88/89 van zijn VS heeft [verweerder] in hoger beroep verzocht: A. de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en ‘dientengevolge’ te bepalen dat ‘Google Verwerking van de Gegevens staakt en gestaakt houdt dan wel de Gegevens uit haar Zoekmachine verwijdert dan wel afschermt, zulks zowel bij een zoekdracht op naam van [verweerder] op het com.domein (google.com) als op het nl.domein (google.nl)’; B. hieraan een dwangsom te verbinden van € 40.000,- in plaats van de in oorspronkelijk gevorderde dwangsom van € 10.000,- per dag en de in de beschikking opgelegde dwangsom van € 5.000,- per dag, op de grond dat Google niet aan die beschikking heeft voldaan, zie VS onder 4.2.3.4 en 4.6(b);C. toe te staan het door het hof te wijzen ‘arrest’ te doen betekenen aan het kantoor van de raadsman van Google te Nederland; D. veroordeling van Google in de kosten van het geding, die wat de eerste aanleg betreft worden begroot op – naast het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 1.189,- – een bedrag van € 190,62 voor kosten van betekening in Amerika, een bedrag van € 139,15 voor kosten van vertaling van een exploot en bedragen voor kosten van de vertaling van de beschikking en van de aanzegging verbeurde dwangsommen in Amerika.
In punt 55 PA heeft [verweerder] opgemerkt dat geen sprake is van een vermeerdering van eis of een verkapt hoger beroep van zijn kant. Hoewel de rechter ambtshalve de hoogte van een dwangsom en een proceskostenveroordeling kan/moet vaststellen, zijn de in rov. 3.2 bij B en D weergegeven verzoeken van [verweerder] echter niet anders te verstaan dan als vermeerderingen van eis. Nu ter zitting in hoger beroep namens [verweerder] desgevraagd is herhaald dat hij – naar moet worden begrepen: afgezien van de verzoeken B en D – in hoger beroep niets anders verzoekt dan door de rechtbank is toegewezen, dient het onder A weergegeven verzoek van [verweerder] in hoger beroep zo te worden verstaan dat hij niet méér verzoekt dan het door de rechtbank toegewezen bevel om de twee URL’s te verwijderen.
Voor zover in het VS-inc is aangevoerd dat Google de beschikking heeft nageleefd, behelst het een verweer tegen de vermeerderde eis over de hoogte van de dwangsom en is dat stuk toelaatbaar. Dat geldt ook voor zover de VS-inc een reactie vormt op de in rov. 3.2 bij C en D genoemde verzoeken van [verweerder] . De stellingen in de VS-inc die niet met dit een of ander in verband kunnen worden gebracht, zijn buiten beschouwing gelaten.
Ter onderbouwing van haar stelling, dat zij de beschikking van de rechtbank van 29 maart 2016 heeft nageleefd, heeft Google in punt 172 BS/punt 47 PE en punt 11 VS-inc aangevoerd dat:a. a) zij op ‘1 april 2015’ (bedoeld is wellicht: 2016) maatregelen heeft geïmplementeerd die ervoor zorgen dat de twee URL’s niet meer als zoekresultaat worden weergegeven bij een zoekopdracht op naam van ‘ [verweerder] ’ of ‘ [verweerder] ’ in alle EU- en EFTA-versies van Google Search (dus niet alleen google.nl, maar ook google.be, google.de etc); b) zij daarnaast, ‘op dezelfde dag’, tevens maatregelen heeft geïmplementeerd die ervoor zorgen dat de twee URL’s niet meer als zoekresultaat worden weergegeven bij een zoekopdracht op naam van ‘ [verweerder] ’ of ‘ [verweerder] ’ in alle andere landenversies van Google Search (waaronder google.com en bijvoorbeeld ook google.ca) als haar systemen, op basis van geolocatiesignalen zoals een IP-adres, vaststellen dat de gebruiker die de zoekopdracht uitvoert, zich in Nederland bevindt. Hieraan heeft Google toegevoegd dat zij deze aanvullende wijze van verwijdering van zoekresultaten, die betrekking heeft op alle versies van Google Search voor zover opgevraagd vanuit Nederland, vanaf ‘maart 2016’ heeft gehanteerd voor alle toegewezen verwijderingsverzoeken, met terugwerkende kracht.
Met de grieven 1 en 2 van Google – die klagen over bepaalde aspecten van de feitenvaststelling door de rechtbank – is hiervoor onder 1.a-h voor zover nodig rekening gehouden.
Grief 4 van Google keert zich tegen Overweging IV van de rechtbank, in de eerste plaats met de stelling dat het feit dat de Bronpagina strafrechtelijke persoonsgegevens bevat, nog niet maakt dat Google die gegevens verwerkt. Volgens Google is het verbod van artikel 16 Wbp niet op haar van toepassing (BS punt 88 ) aangezien: i. niet zij, maar de bronpagina verantwoordelijk is voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens door de bronpagina (punt 83 BS) en Google alleen verantwoordelijk is voor de persoonsgegevens die zij zelf ordent, samenvoegt en weergeeft in een gestructureerde resultatenlijst (punt 86 BS); ii. het in haar resultatenlijst weergegeven zoekresultaat zelf geen strafrechtelijke persoonsgegevens bevat, dat wil zeggen: zodanig concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring kunnen dragen (punt 21 PA). [verweerder] heeft hiertegen ingebracht dat wanneer een bronpagina (al dan niet bijzondere) persoonsgegevens bevat, de zoekmachine deze gegevens tevens verwerkt wanneer zij de weblinks naar die pagina opneemt in een lijst van zoekresultaten (punt 2.1 VS).
Blijkens artikel 2b) PRl en artikel 1.b Wbp valt onder ‘verwerken’ van persoonsgegevens (onder meer) het verzamelen, vastleggen, ordenen, verstrekken en beschikbaar stellen van persoonsgegevens.
In de -zaak had Google zich op het standpunt gesteld dat de activiteit van zoekmachines niet kan worden geacht een verwerking te vormen van de gegevens die zijn gepubliceerd op de webpagina’s van derden (bronpagina’s) die in de zoekresultatenlijst zijn weergegeven (punt 22 van ). In de punten van 25-41 van heeft het HvJEU dit standpunt van Google verworpen, waarbij het onder meer heeft overwogen dat:- niet betwist wordt dat de door de zoekmachines gevonden, geïndexeerde, bewaarde en aan de gebruikers ervan ter beschikking gestelde gegevens, tevens gegevens bevatten over geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke personen en dus ‘persoonsgegevens’ bevatten (punt 27); – door geautomatiseerd, onophoudelijk en systematisch op het internet te zoeken naar aldaar gepubliceerde informatie, de exploitant van een zoekmachine dergelijke gegevens “verzamelt”, die hij vervolgens via zijn indexeringsprogramma’s “opvraagt”, “vastlegt” en “ordent”, op zijn servers “bewaart” en, in voorkomend geval, “verstrekt aan” en “ter beschikking stelt van” zijn gebruikers in de vorm van resultatenlijsten van hun zoekopdrachten en dat deze verrichtingen als “verwerking” moeten worden gekwalificeerd (punt 28); – de in het kader van een activiteit van een zoekmachine verrichte verwerking van persoonsgegevens verschilt van de door de webredacteur verrichte verwerking daarvan en daar bovenop komt (punt 35);- deze activiteit van zoekmachines een beslissende rol speelt bij de wereldwijde verspreiding van deze gegevens, doordat zij deze toegankelijk maakt voor elke internetgebruiker (punt 36).
Uit deze beslissingen en overwegingen uit leidt het hof af dat Google de in de bronpagina vermelde gegevens verwerkt (onder meer door deze ter beschikking te stellen), ook wanneer deze gegevens niet volledig zijn opgenomen in het in Google’s resultatenlijst voorkomende zoekresultaat (in dit geval: de URL). Het in rov. 5.1 bij ii. weergegeven argument van Google stuit hierop af. In de punten 32, 33 en 41 van heeft het HvJEU duidelijk gemaakt dat Google de verantwoordelijke voor de hier bedoelde verwerking is. Ook het in rov. 5.1 bij i. weergegeven argument van Google gaat dus niet op. Voor deze oordelen is overigens bevestiging te vinden in de eigen stelling van Google in o.m. punt 117 BS, dat zij informatie presenteert die elders beschikbaar is en dat het haar kerndoel is om die informatie aan het publiek bekend te maken.
De in dit verband verder door Google betrokken stelling, dat zij niet de intentie heeft om strafrechtelijke gegevens te verwerken en het verbod van artikel 16 Wbp te overtreden (punten 92-96 BS), is – daargelaten nog het zojuist onder 5.4 overwogene – in zoverre niet juist dat zij al sinds het in rov. 1.i genoemde buitengerechtelijke verwijderverzoek van [verweerder] wist dat er aanmerkelijke kans bestond dat zij zulke gegevens betreffende [verweerder] verwerkte en dat zij door niet aan dat verzoek te voldoen de kans dat zij dat zou blijven doen op de koop toe heeft genomen. Zeker onder deze omstandigheden is er geen reden om van een bevel als hier verzocht, af te zien, vgl. punt 2.1.3 (c) van [verweerder] VS. Zo’n bevel is ingevolge artikel 50 lid 1 Wbp al mogelijk bij dreigende schade, terwijl in het algemeen voor een bevel een dreigende onrechtmatigheid (bijvoorbeeld: dreigende overtreding van het verbod van artikel 16 Wbp) voldoende is, zonder dat daarvoor verwijtbaarheid is vereist, zie artikel 6:162 lid 2 jo. artikel 3:296 lid 1 BW alsook artikel 6:196c lid 5 BW. Genoemde stelling van Google kan reeds om deze redenen geen doel treffen.
Het tweede onderdeel van Google’s grief 4, inhoudende dat niet alleen, zoals de rechtbank heeft overwogen, artikel 22 Wbp uitzonderingen bevat op het verbod van artikel 16 Wbp om strafrechtelijke gegevens te verwerken, maar dat ook in artikel 23 Wbp uitzonderingen op dat verbod zijn opgenomen, is op zichzelf terecht voorgesteld. Het kan Google evenwel niet baten omdat hetgeen zij heeft aangevoerd ten betoge dat de uitzondering van artikel 23 lid 1 sub b Wbp (‘’) zich hier voordoet – te weten dat de verwerking het directe en voorzienbare gevolg is van het handelen van [verweerder] – die gevolgtrekking niet kan dragen. Wat er ook zij van de stelling van Google dat voor toepasselijkheid van artikel 23 Wbp niet is vereist dat bewust is openbaar gemaakt, in ieder geval is van een duidelijke openbaarmaking geen sprake.
In rov. 4.10.4 van haar beschikking heeft de rechtbank tot uitdrukking gebracht dat wanneer de uitzonderingsgronden van artikel 22 Wbp – en, gezien rov. 5.6, artikel 23 Wpb – niet van toepassing zijn, het verbod van artikel 16 Wbp ‘in dit geval’ ‘onvermijdelijk’ geldt, hoe vergaand de praktische gevolgen daarvan ook zijn voor de exploitant van een zoekmachine. Met name acht de rechtbank, naar is af te leiden uit rov. 4.11.1 van haar beschikking, dan geen plaats voor een afweging met het recht op vrijheid van meningsuiting. Dit wordt bestreden in het derde onderdeel van Google’s grief 4, waarin onder meer wordt aangevoerd dat zij zich ook bij artikel 16 Wbp kan beroepen op de journalistieke exceptie van artikel 3 Wbp/artikel 9 PRl (PA onder 22).
Het verbod op verwerking van bijzondere gegevens is neergelegd in hoofdstuk II van de PRl, in artikel 6, waarvan lid 5 specifiek betrekking heeft op strafrechtelijke gegevens. Van hoofdstuk II maakt ook deel uit artikel 9, waarin – voortbouwend op punt 37 van de considerans – is bepaald dat de Lidstaten voor de verwerking van uitsluitend journalistieke of voor artistieke of literaire doeleinden voorzien in uitzonderingen op en afwijkingen van de bepalingen van ‘dit hoofdstuk’, uitsluitend voor zover deze nodig blijken om het recht op de persoonlijke levenssfeer te verzoenen met de regels betreffende de vrijheid van meningsuiting. Deze regel is in het Nederlandse recht omgezet door middel van artikel 3 Wbp, waarvan lid 2 bepaalt dat het verbod om persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 te verwerken niet van toepassing is voor zover dit noodzakelijk is voor uitsluitend journalistieke, artistieke of literaire doeleinden. In (punten 61 en 62) heeft het HvJEU beslist dat sprake is van verwerking van persoonsgegevens ‘uitsluitend voor journalistieke doeleinden’ als bedoeld in artikel 9 PRl indien die verwerking als enig doel heeft de bekendmaking aan het publiek van informatie, meningen of ideeën, ongeacht het overdrachtsmedium. Verder heeft het HvJEU in dat arrest beslist dat een beroep op artikel 9 PRl niet is voorbehouden aan mediaondernemingen en ook kan worden gedaan bij aanwezigheid van een winstoogmerk. In het navolgende zal ervan uitgegaan worden dat de verwerking door Google van de persoonsgegevens van [verweerder] voldoet aan de criteria van en dus heeft te gelden als te zijn verricht voor uitsluitend journalistieke doeleinden. Gelet op dit een en ander is a) duidelijk dat de journalistieke exceptie het verbod van artikel 16 Wbp kan doorbreken en kan b) niet op voorhand worden gezegd dat Google geen beroep op die exceptie toekomt.
Volgens [verweerder] kan Google zich desondanks niet op de journalistieke exceptie beroepen, en wel omdat zij een ‘exploitant van een zoekmachine’ is (o.m. de punten 72 e.v van zijn PE en punt 2.1.5.1 VS). Dit argument ontleent hij aan het hieronder weer te geven punt 85 van , en meer in het bijzonder de onderstreepte zin daaruit: ‘’. Deze overweging dient evenwel te worden gelezen in het licht van de daaraan voorafgaande overwegingen, met name die van punt 82, waarin wordt vooropgesteld dat een verwijderingsbevel aan de exploitant van de zoekmachine kan worden gegeven zonder dat, kort gezegd, voordien of tegelijkertijd een verwijderingsbevel aan de redacteur van de webpagina hoeft te zijn/worden gegeven. Waarom dit laatste niet hoeft, wordt in de daarop volgende punten toegelicht, in punt 84 met de opmerking dat de betrokkenen niet doeltreffend kunnen worden beschermd wanneer zij eerst of gelijktijdig van de webredacteurs de verwijdering moeten verkrijgen en in punt 85 met de hiervoor weergegeven overwegingen die naar het oordeel van het hof gezien de zojuist omschreven context aldus moeten worden verstaan dat het ‘in bepaalde omstandigheden’ zo kan zijn dat de webredacteur zich op de journalistieke exceptie kan beroepen en de exploitant van de zoekmachine niet, in welk geval het niet mogelijk is om eerst of gelijktijdig een verwijderingsbevel tegen de webredacteur te verkrijgen. Het ligt bepaald niet voor de hand om in punt 85 meer te lezen dan dit, te minder daar bezwaarlijk kan worden aangenomen dat het HvJEU in een tussenzinnetje heeft beslist dat ten aanzien van zoekmachines het grondrecht van vrijheid van meningsuiting categorisch buiten spel wordt gezet, hoewel ingevolge artikel 52 in verbinding met artikel 11 van het – hier toepasselijke – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest) voor iedere beperking van dat grondrecht een toets/afweging met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel noodzakelijk is. Zo een toets/afweging ontbreekt in punt 85 van .
Anders dan Google lijkt te willen betogen in punt 132 e.v. BS legt de bestreden beschikking op haar niet een vergaande filterverplichting. Zij weet immers op grond van de vermelding van de twee URL’s in het dictum van die beschikking welke URL’s zij dient te verwijderen, en zij wist ook al eerder, door het buitengerechtelijk verwijderverzoek van [verweerder] , welke URL’s hij verwijderd wilde zien.
Grief 4 van Google gaat – het voorgaande resumerend – op voor zover zij strekt ten betoge dat een beroep van Google op het grondrecht van vrije meningsuiting niet bij voorbaat is afgesloten wanneer zij strafrechtelijke gegevens verwerkt. Resteert in het kader van die grief de vraag of Google zich – zoals zij stelt, maar [verweerder] betwist – in dit geval met vrucht op dat grondrecht (en/of op het grondrecht van artikel 16 EU-Handvest) kan beroepen.
In zijn arrest van 24 februari 2017 in de zaak ‘’ (ECLI:NL:HR:2017:316) heeft de HR in verband met de ‘gewone’ persoonsgegevens – dat wil zeggen: andere persoonsgegevens dan de ‘bijzondere’ persoonsgegevens van artikel 16 Wbp – overwogen dat uit volgt dat het privacybelang van de natuurlijke persoon in de regel prevaleert boven het belang bij informatie van de internetgebruikers en boven het economisch belang van de exploitant en dat dit anders kan zijn in bijzondere gevallen die de inmenging in het recht op privacy rechtvaardigen (rov. 3.5.6). Daarbij is met name van belang of de betrokkene een rol in het openbare leven speelt (rov. 3.6.5). Het hof gaat er van uit dat dit een en ander in nog sterkere mate geldt bij ‘bijzondere’ persoonsgegevens.
Uit de omstandigheid dat [verweerder] niet meer dan een taakstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete is opgelegd, is af te leiden dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan een (zeer) ernstige vorm van verboden wapenbezit. In punt 49 van haar verweerschrift in de eerste aanleg heeft Google zelf een berekening gemaakt die er op uitkomt dat de veroordeling van [verweerder] op 23 februari 2016 – dus vóór de beschikking van de rechtbank – in Engeland (geschoond) was. In Nederland heeft [verweerder] op 21 september 2016 een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) verkregen (productie 28 van [verweerder] ).
Als advocaat speelt [verweerder] weliswaar een zekere rol in het openbare leven, maar gezien zijn positie als medewerker op een groot advocatenkantoor die adviseert met betrekking tot zakelijke contracten, kan niet worden gezegd dat het hier gaat om een rol van meer dan ondergeschikte betekenis.
Tussen het feit waarvoor [verweerder] is veroordeeld en zijn zojuist genoemde werkzaamheden bestaat geen relatie, behalve dan dat hij voor zijn werk in Londen was (punt 71 BS).
Gelet op het onder 5.13 t/m 5.15 overwogene was naar het oordeel van het hof op en na de datum van de beschikking van de rechtbank (29 maart 2016) het belang bij het publiek om kennis te kunnen nemen van de veroordeling van [verweerder] in 2012 niet zodanig dat gesproken kan worden van een bijzonder geval als bedoeld in rov. 5.12, dat de – omdat het om bijzondere gegevens gaat: ernstige – inmenging in diens privacy kon en kan rechtvaardigen. Dat, zoals Google verder nog heeft gesteld: – het voor ‘sommige potentiële’ cliënten bij uitstek relevant zal zijn om te weten dat [verweerder] is veroordeeld wegens verboden wapenbezit (punt 58 BS; punt 70 PA);- ook na het intreden van de in Engeland en de verkrijging van de VOG in Nederland de veroordeling nog enige relevantie zou kunnen hebben (punten 50 e.v. VS-1; punten 69-72 BS en ), kan niet tot een ander oordeel leiden. Daarvoor zijn deze stellingen, ook in onderlinge samenhang bezien, van te weinig gewicht.
De in rov. 5.11 gestelde vraag moet dus ontkennend worden beantwoord. Dit betekent dat Google’s grief 4 – hoewel op onderdelen gegrond – niet tot vernietiging van de bestreden beschikking kan leiden: Google heeft door opname van de twee URL’s, of een daarvan, in haar resultatenlijst het verbod van artikel 16 Wbp geschonden, zodat een bevel tot verwijdering daarvan op zijn plaats is.
In het geval dat – anders dan hiervoor is beslist – Google niet zelf de in de Bronpagina opgenomen strafrechtelijke gegevens zou verwerken en dus het verbod van artikel 16 Wbp niet zou hebben overtreden, is, door de opname in de resultatenlijst van de URL, die de naam en foto van [verweerder] bevat, sprake van een verwerking door Google van ‘gewone’ persoonsgegevens van [verweerder] en dient een afweging te worden verricht in het kader van de artikelen 36 en 40 Wbp. Zeker nu in de URL zelf de suggestie wordt gewekt van een mogelijk door [verweerder] gepleegd strafbaar feit (‘’) moet bij deze afweging – ook in de visie van Google (punt 88 BS) – rekening worden gehouden met het feit dat in de Bronpagina strafrechtelijke persoonsgegevens van [verweerder] worden verwerkt. Het onder 5.12 t/m 5.16 overwogene brengt met zich dat deze afweging in het voordeel van [verweerder] zou uitvallen, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld in Overweging V. De daartegen door Google gerichte grief III faalt: op grondslag van de artikelen 36 en 40 Wbp is het door [verweerder] gevorderde bevel eveneens toewijsbaar.
Grief 5 van Google bestaat uit twee deelgrieven, hierna te noemen: de grieven 5a en 5b.
Grief 5a houdt in dat de rechtbank ten onrechte – zie Overweging III – het door haar opgelegde bevel niet heeft beperkt tot google.nl maar ook bijvoorbeeld de Amerikaanse versie van Google Search, google.com, daaronder heeft gebracht, en daarmee het bevel een extra-territoriale werking heeft gegeven waarvoor geen recht, belang of grondslag bestond (punten 168-176 BS). Door de in rov. 1.d beschreven ‘’-functie worden Nederlandse internetgebruikers immers automatisch doorgeleid naar de Nederlandse versie van Google Search, google.nl, ook wanneer zij een andere landenversie van Google Search, bijvoorbeeld google.com, invoeren.
Uit de punten 173 BS en de punten 86/87 van haar PA blijkt dat Google ervan uit gaat dat het door de rechtbank gegeven bevel alleen ziet op internetgebruik vanuit Nederland. Zoals [verweerder] in punt 10 van zijn PC heeft opgemerkt moet het dictum van de beschikking van de rechtbank worden uitgelegd in het licht en met in achtneming van de overwegingen die tot de beslissing hebben geleid (vgl. HR 27 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1352). In Overweging III van de rechtbank (zie rov. 2.3) is op niet voor misverstand vatbare wijze tot uitdrukking gebracht dat de rechtbank de zich in Nederland bevindende gebruiker van Google Search voor ogen had. Derhalve moet het in het dictum neergelegde bevel zo worden uitgelegd dat Google de verwijzing naar de twee URL’s die voortkomen uit zoekopdrachten op de naam [verweerder] , uit de zoekresultaten dient te verwijderen, hetgeen overigens strookt met de stelling van [verweerder] in punt 4.2.3.6 (a) VS, dat de gegevens die onderwerp zijn van de verwijderingsverzoeken van [verweerder] buiten Nederland volstrekt irrelevant zijn. In hoger beroep heeft [verweerder] niet om een verdergaande voorziening verzocht (zie rov. 3.3).
[verweerder] heeft aan de hand van onder meer zijn producties 7, 62 en 63 betoogd dat de ‘’-functie van Google eenvoudig kan worden omzeild. In productie 7 van [verweerder] is te zien dat het via meerdere stappen – de in Overweging III van de rechtbank bedoelde aanpassing van de instellingen van Google Search – mogelijk is om een andere landenversie van Google Search te gebruiken (vgl. punt 173 BS en punt 46 van Google’s PE). In [verweerder] productie 62 is ‘aanvullend’ toegelicht hoe men in het ene land (bijvoorbeeld Nederland) zoekresultaten kan genereren als ware men aan het zoeken vanaf een computer in een ander land, onder meer door het invoeren van de landencode van een ander land (mogelijkheid 3), terwijl de twee bij productie 63 overgelegde resultatenpagina’s, waarop de URL te zien is, op 28 juli 2016 zijn gegenereerd op een Nederlandse computer waarop de landencodes van Mexico en Rusland zijn ingevoerd, zie punt 4.2.3.4(c) VS. Onder 3.5 bij b) is toegelicht dat Google naar aanleiding van de beschikking van de rechtbank technische maatregelen heeft getroffen waardoor de URL ook niet wordt weergegeven wanneer vanuit Nederland, met omzeiling van de ‘’-functie door aanpassing van de Google Search-instellingen, in niet-Europese versies van Google Search wordt gezocht, tenminste, zo begrijpt het hof uit punt 11 VS-inc, wanneer Google op basis van geolocatiesignalen, zoals een IP-adres, kan vaststellen dat de gebruiker die de zoekopdracht uitvoert zich in Nederland bevindt. In de producties 7, 62 en 63 van [verweerder] is kennelijk deze situatie aan de orde: in punt 173 BS heeft Google opgemerkt dat de methode als uiteengezet in productie 7 inmiddels niet meer zal werken omdat gedetecteerd zal worden dat de internetgebruiker de daarin genoemde website google.ca bezoekt vanuit een Nederlands IP-adres. In de punten 173 BS en 52 VS-inc heeft Google aangevoerd dat als gevolg van de zojuist genoemde (op geolocatievaststelling gebaseerde) technische maatregelen de kans dat door een Nederlandse internetgebruiker via andere landextensies van Google Search kennis wordt genomen van de URL ‘verwaarloosbaar klein’/’heel beperkt’ is. Hieruit valt af te leiden dat bij het achterwege blijven van die technische maatregelen de kans dat door een zich in Nederland bevindende internetgebruiker via (bijvoorbeeld) google.com kennis wordt genomen van de URL niet ‘verwaarloosbaar klein’/’heel beperkt’ is, maar aanmerkelijk groter.
Uit rov. 7.3 volgt dat alleen (nog) aan de orde is het grondgebied van Nederland. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter om voor dit grondgebied kennis te nemen van het verzoek van [verweerder] vloeit ten opzichte van Google Inc. voort uit artikel 6 sub e Rv. Anders dan Google lijkt te menen (punt 168 BS) is de vraag of de Nederlandse rechter voor het grondgebied van Nederland een bevel kan geven dat zich tevens uitstrekt tot de domeinnaam google.com geen bevoegdheidsvraag. Uit rov. 7.4 volgt dat er geen reden is om voor het grondgebied van Nederland het verwijderingsbevel te beperken tot de domeinnaam google.nl.. Grief 5a van Google gaat dus niet op.
Google’s grief 5b houdt in dat de rechtbank ten onrechte de verwijdering van de nl.URL heeft bevolen nu deze URL niet verschijnt bij het intypen van de naam [verweerder] – dan verschijnt alleen de com.URL – en Google ten aanzien van de nl.URL dus geen persoonsgegevens verwerkt.
Niet betwist is dat, zoals Google stelt, eerst altijd uitsluitend de com.URL verschijnt en dat alleen bij het in Nederland aanklikken van de com.URL deze verandert in de nl.URL, zie punt 4.5(b) VS en rov. 1.h van deze beschikking. In haar BS (punten 179 en 180) heeft Google ter nadere onderbouwing van grief 5b twee argumenten naar voren gebracht, namelijk (i) dat deze verwijzing zich geheel buiten Google Search afspeelt en (ii) dat het voor haar feitelijk onmogelijk is om URL’s die niet in de resultatenlijsten voorkomen, te verwijderen.
Hiervoor onder 3.5 bij a) is al overwogen dat Google zelf heeft opgemerkt dat zij maatregelen heeft geïmplementeerd die ervoor zorgen dat ook de nl.URL niet meer als zoekresultaat wordt weergegeven (vgl. ook punt 25 VS-inc). Haar argument (ii) kan hierom niet als juist worden aanvaard.
In de zojuist vermelde opmerking van Google ligt besloten dat zij het niet alleen in haar macht heeft om te voorkomen dat de com.URL wordt weergegeven maar ook om te voorkomen dat de nl.URL wordt weergegeven. In samenhang bezien met het feit dat de internetgebruiker die in Nederland de com.URL aanklikt automatisch wordt doorgeleid naar de nl.URL. rechtvaardigt dit de gevolgtrekking dat Google de nl.URL – en dus ook de daarin verwerkte persoonsgegevens – ter beschikking stelt. Dit betekent dat Google’s grief 5b geen doel kan treffen, wat er verder ook precies zij van haar in rov. 7.7 genoemde argument (i).
De eerste vier onderdelen van grief 6 (de onderdelen 6.1 t/m 6.4, zie de punten 181 t/m 190 BS) stellen enkele beweerdelijke onjuistheden in de bestreden beschikking aan de orde. Uit hetgeen Google in dit verband heeft opgeworpen is echter niet af te leiden dat die onjuistheden tot een andere beslissing dan door de rechtbank gegeven moeten leiden. Die grief-onderdelen kunnen derhalve onbesproken blijven.
Grief 6.5 van Google keert zich tegen de dwangsomoplegging. Volgens Google is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan haar stelling dat een dwangsom niet nodig was als prikkel om de beschikking na te leven.
Met zijn vermeerderde eis in hoger beroep beoogt [verweerder] daarentegen juist een verhoging van de dwangsom op de grond dat Google het haar opgelegde bevel niet heeft nageleefd. Daartoe en ter bestrijding van Google’s grief 6.5 heeft hij gewezen op de volgende omstandigheden, zie m.n. punt 4.2.3.4(c) en (d) VS:i. i) De in rov. 7.4 al genoemde resultatenpagina’s, waarop de URL is te zien, en die op 28 juli 2016 – dus na de beschikking van de rechtbank – onder google.nl zijn gegenereerd op een Nederlandse computer waarop de landencodes van Mexico en Rusland zijn ingevoerd (productie 63 van [verweerder] );v) Op de resultatenlijst bij de naam [verweerder] op google.ca van 28 juni 2016 (dus na de beschikking van de rechtbank), bezocht vanuit een Nederlands IP-adres, waarop de URL niet was getoond, werd in de zoeksuggesties vermeld: ‘’ (vgl. punt 173 BS en productie 21 van Google).
ii) Een resultatenlijst met de URL kon vanaf een computer in de Verenigde Staten worden opgeroepen (productie 64 van [verweerder] ); iii) Op 5 oktober 2016 was de URL te zien op een resultatenpagina van google.com (punt 1.1(e) VS en productie 22 daarbij); iv) Google is doorgegaan met de verspreiding van de persoonsgegevens van [verweerder] over de gebeurtenissen in Londen in 2012 via google.com. door een andere publicatie daarover (, producties 23 en 65 van [verweerder] ; productie 28 van Google) niet te verwijderen (vgl. ook de punten 1.1(e) en 4.6(b) VS);
Door Google is weliswaar in het algemeen gesteld dat zij na de bestreden beschikking – vanaf maart 2016, zie rov. 3.5 bij b) – maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat door aanpassing van de instellingen van Google Search/het invoeren van een buitenlandse landencode de URL in Nederland kan worden gevonden, doch zij heeft niet concreet betwist dat dit in het bij omstandigheid i) genoemde specifieke geval toch is gebeurd. Derhalve moet in dit geding worden aangenomen dat Google het haar opgelegde bevel op 28 juli 2016 niet heeft nageleefd. Reeds hierom kan Google niet worden gevolgd in haar standpunt dat een dwangsom niet is geïndiceerd. Haar grief 6.5 gaat dus niet op.
Omstandigheid ii) kan [verweerder] echter niet baten omdat het door de rechtbank opgelegde bevel alleen betrekking heeft op het grondgebied van Nederland (zie rov. 7.3). Aan omstandigheid iii) kan [verweerder] om dezelfde reden geen argument ontlenen; hij heeft niet (voldoende duidelijk) gesteld dat de daarin bedoelde resultatenpagina vanuit Nederland werd opgeroepen. Omstandigheid iv) kan hem evenmin baten. Het door de rechtbank opgelegde bevel heeft immers alleen betrekking op de verwerking door Google van [verweerder] persoonsgegevens door middel van de twee URL’s, en niet op andere verwerkingen van die gegevens (zie rov. 3.3 ). Voor omstandigheid v) geldt hetzelfde nu de vermelding bij de zoeksuggesties niet de URL’s zelf betreft en een dergelijke vermelding in het licht van de in rov. 10.5 te vermelden maatstaf niet onder de reikwijdte van het bevel valt.
In hoger beroep is er door [verweerder] nog op gewezen – zie punt 4.2.3.4(e) VS en productie 67 daarbij – dat er een andere methode dan de in rov. 7.4 genoemde methode van het aanpassen van de Google Search-instellingen/invoeren van een landencode is om de ‘’-functie te omzeilen, namelijk door gebruik te maken van VPN-verbindingen (punt 4.2.3.4(e) VS). Daarmee kan met een computer overal ter wereld (bijvoorbeeld in Nederland) toegang tot internet worden verkregen vanaf een server of een domein naar keuze (bijvoorbeeld Canadees) waardoor het, bij deze voorbeelden, lijkt alsof vanuit Canada verbinding met internet wordt gezocht terwijl dit vanuit Nederland gebeurt. Het hof begrijpt dat bij de methode die gebruik maakt van VPN-verbindingen niet aan de hand van geolocatiesignalen kan worden vastgesteld waar de internetgebruiker zich bevindt, zodat moet worden aangenomen dat de door Google getroffen, in rov. 3.5 bij b) genoemde maatregelen, die werken op basis van geolocatievasststelling, daartegen geen effect sorteren.
In de stelling van Google dat wanneer zij op geolocatievaststelling functionerende maatregelen toepast, de kans ‘verwaarloosbaar klein’/’heel beperkt’ is dat door een Nederlandse internetgebruiker toch nog via andere landextensies van Google Search kennis wordt genomen van de URL (zie rov. 7.4) ligt besloten dat de kans dat de ‘’-functie wordt omzeild door middel van VPN-verbindingen, waarbij geolocatievaststelling niet mogelijk is, ‘verwaarloos klein’/’heel beperkt’ is. In punt 51 VS-inc heeft Google expliciet aangevoerd dat de mogelijkheid dat een internetgebruiker een VPN-verbinding gebruikt een hoog theoretisch gehalte heeft. Hoewel dat zeker in het licht van deze verweren van Google op zijn weg had gelegen, heeft [verweerder] niet de stelling ingenomen dat er een reële kans bestaat dat een Nederlandse internetgebruiker door gebruikmaking van een VPN-verbinding op de URL zou stuiten.
Gelet op het onder 9.4 t/m 9.7 overwogene is er onvoldoende grond om een hogere dwangsom op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan.
Nu de grieven 1 t/m 6.5 van Google falen, faalt ook haar laatste grief, genummerd 6.6, waarmee Google aanvoert dat de proceskostenbeslissing van de rechtbank onjuist is.
De vermeerderde eis van [verweerder] met betrekking tot de proceskostenveroordeling in de eerste aanleg – in rov. 3.2 aangeduid als verzoek D – is alleen toewijsbaar ten aanzien van de posten ‘kosten van betekening in Amerika’ en ‘kosten vertaling exploit’.
De door [verweerder] vermeerderde eis met betrekking tot de dwangsom – in rov. 3.2 aangeduid als verzoek B – is niet toewijsbaar (rov. 9.8). Dit geldt ook voor zijn in rov. 3.2 met C aangeduide verzoek om toe te staan dat dit arrest wordt betekend aan het kantoor van Google’s Nederlandse raadsman. Google heeft, zoals zij onder 60 VS-inc heeft opgemerkt, geen woonplaats gekozen bij haar Nederlandse advocaat, hetgeen nodig is voor de door [verweerder] met dat verzoek beoogde kantoorbetekening.
De bestreden beslissing zal – behalve, gezien rov. 10.2, wat de proceskostenveroordeling betreft – worden bekrachtigd, met veroordeling van Google in de kosten van het hoger beroep en onder afwijzing van hetgeen door [verweerder] in hoger beroep meer of anders is verzocht.
Indien – hetgeen naar het oordeel van het hof overigens niet zo is – in de stellingen van Google in bijvoorbeeld in punt 80 BS nog de grief zou moeten worden gelezen dat het in de bestreden beschikking neergelegde bevel niet voldoende nauwkeurig is, wordt die grief verworpen. De draagwijdte van dat bevel is namelijk beperkt te achten tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat de rechtbank deze, mede gelet op de gronden waarop het bevel werd gegeven, voor ogen had (vgl. HR 3 januari 1964, NJ 1964, 445 ‘’ en HR 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5238, NJ 2006, 55 ‘’). Daarmee is, zoals wordt opgemerkt in punt 7.3 van de conclusie van de Advocaat-Generaal bij het ‘’-arrest, voldaan aan de eis dat het bevel voldoende afgebakend is.
– bekrachtigt de tussen partijen gewezen beschikking van de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2016, behalve wat betreft de hoogte van de proceskosten in de eerste aanleg die aan de zijde van [verweerder] thans worden begroot op het bedrag van (€ 1.189,- + € 190,62 + € 139,15 =) € 1.518,77;
– veroordeelt Google in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [verweerder] begroot op € 314,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris voor de advocaat en op € 131,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 68,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 68 na de dag van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
– wijst af hetgeen [verweerder] in hoger beroep meer of anders heeft verzocht;
– verklaart deze beschikking ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.